Op 8 november 2023 maakte de Nederlandse Vereniging voor Bitcoinbedrijven bekend dat één maand na de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam door De Nederlandsche Bank nog steeds geen gehoor was gegeven aan de juridische consequentie van de vernietiging van de toezichtfacturen over 2021: terugbetalen van volledige in rekening gebrachte bedrag.
De Stichting Human Rights in Finance.EU werd door De Telegraaf gevraagd om commentaar te geven hierop. Ons antwoord luidde dat dit een inbreuk is op het eigendomsrecht van de bedrijven. Waar de rechter letterlijk een streep zette door de rekening dienen de bijbehorende (onverschuldigde) betaling per ommegaande ongedaan gemaakt te worden. Wie dat dan niet doet, eigent zich ten onrechte het geld van een ander toe en maakt een inbreuk op diens eigendomsrecht.

Het probleem is echter niet beperkt tot deze individuele handeling. De handeling vindt plaats in een wettelijke context die in totaliteit op gespannen voet staat met de grondrechten.
De wet bekostiging financieel toezicht zélf breekt in op grondrechten ondernemingen
HRIF.EU vindt dat het huidige juridische handelingsraamwerk (wet en rechtspraak) van de wet bekostiging financieel toezicht een permanente oneigenlijke inbreuk in stand houdt rond het eigendomsrecht van ondernemingen. Ook leidt de opname van juridische kosten van toezichthouders tot de te betalen kosten door bedrijven tot een inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Onze visie voor de toekomst luidt dat meer recht gedaan moet worden aan de de uitspraak en het advies van de Raad van State uit 2014 waaruit blijkt dat de huidige wetgeving onvoldoende juridisch en politiek gemotiveerd en doordacht is. De Raad vond het destijds in het geheel geen goed idee om de overheidsbijdrage af te schaffen en ontried de regering dat nadrukkelijk.

Wij vinden dat deze volledig ontbrekende motivatie van de wetgever (en daarbij afwezige grondrechtentoets!) niet dragend kan zijn voor een inbreuk op grondrecht eigendom (via heffingen toezicht) van meer dan 50%. De schaal van Vrouwe Justitie is aan de ene kant leeg en aan de andere kant staat 100% inbreuk op eigendom. Zo’n ontbrekende weging is simpelweg juridisch niet goed te accepteren, aangezien het gaat om een botsende grondrechten.
Onze visie is op grond hiervan dat:
1- ter borging van het grondrecht op een eerlijk proces alle kosten van handhaving, opsporing en juridische kosten toezichthouders volledig ten laste van de staat komen en ook buiten toezichtbegrotingen worden gehouden,
2- ter beperking van de disproportionele inbreuk op privaat eigendom de overheidsbijdrage in het financieel toezicht teruggebracht wordt op niveaus met als norm: tenminste 50% voor de overheid en maximaal 50% voor de bedrijven onder toezicht.
3- een categoraal verbod moet worden ingesteld op het in de markt verhalen van ongedekte kosten uit eenmalige toezichtactiviteiten; het is aan overheid om die kostendekkend vast te stellen c.q. expliciet te besluiten tot staatssteun of sponsoring van nieuwe toetreders (onder relevante EU-regels).
Voor de inhoudelijke doorzetters leggen we hieronder uit wat de achtergrond van onze visie op grondrechten en wet bekostiging financieel toezicht is. Een downloadbare versie in Pdf vorm vindt u hier.
UPDATE: Op woensdag 14 december 2023 herbevestigde het College van Beroep dat DNB gewoon de onterecht betaalde rekeningen moet terugbetalen/ Zie hieronder de kop en weergave in het artikel van Theo Besteman van de Telegraaf.

Nadere beschrijving/analyse van grondrechtenthematiek rond wet bekostiging financieel toezicht
1. Bekostiging toezicht: altijd 50/50 tot de financiële crisis kwam
Van oudsher, zeg maar sinds begin van de eeuw, werden de kosten van toezicht op financiële instellingen gelijk verdeeld tussen overheid en marktpartijen. Het Ministerie van Financiën betaalde de helft en instellingen betaalden de andere helft. Dat vormde eigenlijk een mooie reflectie van het publieke én private belang bij goed toezicht. Aan de ene kant hebben bedrijven er baat bij en aan de andere kant het publiek. Het leidde er ook toe dat het Ministerie van Financiën zélf ook kritisch was op wat de invoering van wetten betekende voor de toezichthouder. Ze moest immers zelf de helft van de toekomstige toezichtrekening betalen.
Toen kwam echter de financiële crisis. In de vlaag van politieke incidenten en bezuinigingsdrang bij Ministeries ontstond het politieke moment om alle kosten van het toezicht bij banken te leggen. Want banken waren de schuld aan de crisis. Voor het gemak werden toen alle soorten bedrijven over één kam geschoren. Dus opeens moest elk type bedrijf dat onder toezicht van DNB of AFM stond voor de volle 100% de rekening van het toezicht betalen. Maar, geen nood, aldus de wetgever: we hebben altijd verantwoordings en begrotingspanels waarin over kosten toezicht wordt gesproken dus de sectoren krijgen zeker de gelegenheid zich uit te spreken over de kosten toezicht en de ontwikkelingen in toezicht.
In de praktijk van de rechtsspraak blijkt echter dat het al dan niet meedoen aan die panels en het al dan niet instemmen met begrotingen juridisch inhoudsloos is. Wie bij de rechter verwijst naar die panels krijgt het deksel op de neus. Meedoen of niet meedoen maakt niet uit. Je moet gewoon betalen voor je toezicht onder de systematiek van de Wet bekostiging financieel toezicht. En die systematiek is behoorlijk onbillijk.
2. Werking Wet bekostiging financieel toezicht: gratis toezicht op kosten van de sector
Het zijn toezichthouders DNB en AFM die een begroting voorstellen, het Ministerie van Financiën dat die accordeert. Als echter de begroting wordt overschreden betaalt nog steeds de onder toezicht staande sector daarvoor. Daarbij is de wet dubbelzinnig geschreven. Aan de ene kant staat er dat kosten voor eenmalige handelingen apart staan van die van doorlopend toezicht. Aan de andere kant is de praktijk dat als de eenmalige handelingen verliesgevend zijn, die bij de kosten van doorlopend toezicht worden gevoegd. Ook hierbij geldt dat het de sector is die mee moet betalen als de begroting niet sluit.
De begrotingen kennen dus geen disciplinerende werking, het meepraten in panels doet er in essentie niet toe en toezichthouders AFM en DNB mogen zelf bepalen hoe ze hun werk inrichten. Ze maken dan wel een plan, maar ze kunnen zelf kiezen om meer/minder aandacht te besteden aan bepaalde sectoren. Waar verder vroeger de kosten van beleid maken/onderzoek, buitenlandse reizen van beleidsmakers toezichthouders in allerlei gremia, handhaving, en advies van toezichthouders aan Financiën geen onderdeel uitmaakte van de kostenposten, is dat nu wel het geval. Ook kan DNB zelf besluiten om de duurste advocaten in te huren voor rechtszaken. Want dat komt allemaal voor rekening van de sector zelf.
3. Weegt de (individuele) toezichthandeling op tegen inbreuk op eigendom marktpartij?
Onze analyse is dat de huidige opzet en feitelijke werking van de Wet bekostiging Financieel Toezicht in essentie onbillijk en onredelijk kan uitpakken. Zonder dat marktpartijen hierop enige invloed kunnen uitoefenen kan voor zowel belangrijke als onbelangrijke zaken een beroep worden gedaan op de kas van de sector . En op dat laatste punt gaat het wringen. Proportionaliteit is namelijk van groot belang: is de mate van inbreuk van eigendomsrecht gerechtvaardigd door de mate van belang bij overheidshandelen/toezicht. Is elke handeling wel even nuttig/zinvol/proportioneel?
Als je met mega-helikopter view kijkt kun je zeggen. Toezicht is goed en daarom mag inbreuk op eigendom sector gepleegd worden. Echter: het komt ons voor dat op een meer gedetailleerd niveau bij de toezichthouder een nader afweging en controle-mechaniek nodig is om te borgen dat er niet te frivool en te makkelijk wordt besloten dat bepaalde kosten nodig zijn. Want zijn die specifieke kosten in die specifieke situatie écht noodzakelijk en proportioneel ten opzichte van de inbreuk in het eigendom dat hiermee gemaakt wordt?
Te zien is hierbij dat de begrotings/verantwoordingspanels onder de Wet kosten toezicht geen enkele juridische rol krijgen van de rechter. De rechtszaken laten zien dat aan deelname en representatieve vertegenwoordiging van panels geen enkele juridische waarde wordt gehecht. Daarmee ontstaat een gat in het financiële controle raamwerk. Er is geen enkele geïnstitutionaliseerde rem of remmer aanwezig die de rol heeft toebedeeld gekregen om proportionaliteit te blijven checken.
Het netto-effect is dat de volledige kostentoerekening toezicht een immer stijgende open einde regeling wordt voor marktpartijen. Alles moet en zal betaald worden en het maakt niet uit wie, hoe of waar tegensputtert. Juridisch doet meedoen aan een panel er niet toe en de toezichtkosten financieel toezicht zijn in feite eeuwigdurend gratis bier voor de toezichthouder, op rekening van de sector.
4. Inbreuk EU-recht: het unieke aan de zaak rond toezichtkosten cryptobedrijven
In de zaak van de cryptobedrijven rond het toezicht speelde de vraag of de toezichthandelingen van DNB wel formeel gerechtvaardigd waren op grond van Europese regels. DNB vond van wel, maar de rechter gaf aan dat DNB en de regelgeving van Financiën verder ging dan Europa voorschreef. Onder verwijzing naar een advies van de Raad van State verklaarde de rechter een aantal toetsende activiteiten (en wetsartikelen) bij de registratie van cryptobedrijven tot onrechtmatig. En voor onrechtmatig toezicht hoeft niet betaald te worden.
Nu bleek bij de cryptobedrijven het merendeel van de kosten van DNB over 2020, 2021, 2022 en 2023 gerelateerd te zijn aan die onrechtmatige toetsingskosten. Maar DNB wilde of kon niet vertellen hoeveel mensen/tijd/geld er aan die activiteit besteed was. Bij de rechtbank was het verhaal ‘Wij hebben die informatie niet in detail’. Aangezien wel vaststond dat het merendeel van de tijd in registraties had gezeten besloot de rechter de hele factuur voor het toezicht te vernietigen. DNB en Financiën moeten dan maar samen verder kijken hoe snel ze wél een passende factuur kunnen maken en alsnog de precieze rekensom maken (met alleen de kosten van toezicht dat wél op de wet gebaseerd is).
De rechter had daarbij onder artikel 8.72 van de Algemene Wet bestuursrecht allerlei opties voorhanden: gehele besluit vernietigen, gedeeltelijk, DNB opdracht geven om het te repareren of zelf het heft in eigen hand nemen. Ook een voorlopige voorziening behoorde tot de mogelijkheden. Van al die opties besloot de rechter simpelweg tot vernietiging van de facturen. Geen opdracht aan DNB en ook geen voorlopige voorziening. En dat betekent dat alle rekeningen van crypto per onmiddelijk moeten worden terugbetaald. Waar dat niet gebeurt, maakt DNB een onheuse inbreuk op het recht op eigendom.
5. Bekostigingsstructuur leidt ook tot inbreuk EU-recht: het recht op een eerlijk proces
HRIF.EU vindt ten principale dat de kosten voor procederen tussen toezichthouder en
instelling geheel buiten de toezichtbegrotingen voor sectoren moet worden gehouden en
nooit ten laste van enige sector mag komen in een begroting. De asymmetrische financiering
heeft namelijk zodanige invloed op keuzes rond het aangaan van aan rechtszaak dat het op
zijn minst stevig schuurt met het grondrecht op een eerlijk proces en in onze ogen daarop
ook een inbreuk vormt.
Het moeten financieren van de tegenstander in een proces is een fundamentele schending
van het basisprincipe dat iedere procespartij zijn eigen kosten betaalt (tenzij financieel
onmachtig en dan is staatsteun beschikbaar bv in sociale advocatuur). Deze schending heeft
op allerlei manieren gevolgen, allereerst omdat de toegang tot rechtsmiddelen asymmetrisch
wordt. Waar een marktpartij zelf moet afwegen of de kosten opwegen tegen de baten
kunnen financieel toezichthouders in de kern gratis procederen, want het is op rekening van
de sector.
Deze asymmetrische financieringsstructuur betekent dat normale afwegingen over
haalbaarheid van een zaak bij toezichthouders minder gemaakt worden. Afweging rond de
haalbaarheid van zaken versus de kosten/investering zijn minder relevant. Toezichthouders
kunnen alle zaken voor laten komen waar ze van mening verschillen en een interne reflectie
op kansen/haalbaarheid/rechtvaardigheid wordt eigenlijk uitbesteed aan de rechters, op
kosten van de sector. Dit effect is in de praktijk ook waarneembaar.
De financieringsstructuur en de werkwijze om alles tot in laatste instantie te willen (en
kunnen) procederen hebben als tweede orde effect dat marktpartijen richting
toezichthouders ook niet meer de toegang tot het recht gaan zoeken. Als je weet dat je
tegenover een tegenstander staat die – dankzij de financiering van de eigen sector nota bene – heel diepe zakken heeft en voor wie geld geen rol speelt bij het verder procederen in
toezichtzaken, dan gaat een procespartij wel twee keer nadenken voor te gaan procederen.
6. Wet bekostiging bevat impliciet een verplichte private funding van staatssteun
Eén van de heikele punten in de huidige onbillijke werking van de wet bekostiging financieel toezicht is dat een toetreder een bepaald tarief moet betalen voor het verkrijgen van een vergunning of een registratie. Zo’n tarief dient onder staand overheidsbeleid gewoon kostendekkend zijn. Mocht de staat willen besluiten dat concurrentie belangrijk is en het tarief van toetreding niet in de weg hieraan mag staan, dan is dit formeel een besluit tot staatssteun dat langs geëigende democratische en Brusselse route goedkeuring vergt en expliciete afweging.
In de praktijk van de wet rond kosten financieel toezicht is het echter de private sector, de concurrentie van de toetreder dus, die geforceerd wordt om de onjuist geprijsde of politiek gemotiveerde te lage prijsstelling van eenmalige toezichthandelingen te sponsoren. Dit klinkt heel onlogisch natuurlijk. Een bestaande sector moet dan de kosten nemen voor het onvermogen van de overheid om een kostendekkende prijsstelling te realiseren of feitelijk gewoon privaat overgaan tot staatssteun aan concurrenten.
In theorie kent de huidige wet ook wel een onderscheid tussen eenmalige handelingen en voortdurende handelingen. Omdat bij alles wat niet klopt of niet werkt in de begroting uiteindelijk de kosten worden doorgeschoven naar de huidige onder toezicht staande instellingen, hetzij in dit jaar, hetzij in latere jaren, roept dit de vraag op of dit onder de regels voor staatssteun en eerlijke concurrentie wel is toegestaan. Als de Nederlandse overheid de toetredingskosten zou sponsoren en daarmee eerlijke concurrentie beïnvloedt vergt dat toetsing aan de eisen van Europese Commissie. Is dan het wegmoffelen en uitbesteden aan de private sector opeens genoeg om die toets niet meer te doen? Is het dan opeens geen concurrentievervalsing meer?
HRIF.EU vindt dat op dit punt de Europese eisen rond gelijk speelveld hun doorwerking moeten vinden in de strakkere afbakening dat verlies op eenmalige registratiekosten volledig voor rekening van de Staat komt en: indien bewust te laag geprijs, netjes om gemotiveerd wordt onder EU regels van staatssteun. Er moet volgens ons dus een categoraal verbod worden ingesteld op het in de markt verhalen van ongedekte kosten uit eenmalige toezichtactiviteiten. Want het is aan overheid om die kostendekkend vast te stellen c.q. expliciet te besluiten tot staatssteun in de vorm van sponsoring van nieuwe toetreders bij toetreden van de markt.
7. Inbreuk eigendom: uitspraak rechters over toetsing aan EU beginselen
Het is opmerkelijk om te zien dat tot nog toe de Nederlandse rechters minder geporteerd zijn van het argument rond inbreuk op eigendom. Er wordt in belangrijke mate geredeneerd: het staat in de wet dus er mag toezicht in de rekening worden gebracht. De afweging op hoofdlijnen is voldoende en daarmee is de kous af. Tegelijk laat een oudere beroepszaak op dit punt wel de eis zien dat de feitelijke kosten voldoende voorzienbaar moeten zijn.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat de heffingen in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is het College van oordeel dat de rechtbank in de aangevallen uitspraken terecht heeft overwogen dat artikel 42 Wte 1995 en artikel 1:40 Wft een wettelijke grondslag bieden voor de heffingen en dat de hoogte van de heffing op grond van de op deze bepalingen gebaseerde regelgeving (nauwkeurig) kan worden bepaald en in voldoende mate precies, toegankelijk en voorzienbaar waren.
Ook andere EU-rechtelijke argumenten zijn in de loop der tijd door marktpartijen bij de rechter aangedragen, maar dat had weinig effect. Hoog-over samengevat lijkt het erop dat, nu eenmaal een stroom aan afgewezen beroepen rond heffingen financieel toezicht bestaat, een zeker juridisch pad is gebaand waarbij de rechters uitsluitend in noodsituaties afwijken van de standaard uitkomst: beroep tegen heffingen is ongegrond. Dit is terug te zien in de andere uitspraak van de rechters rond heffingen bij betaalinstellingen.
De Nederlandse wet en interpretaties vanuit rechtspraak definiëren dus een feitelijk juridisch handelingsraamwerk waarin een beroep op EU regels rond inbreuk eigendom weinig effect heeft: DNB en AFM hoeven, na vaststelling begroting, geen enkele nadere interne proportionaliteitsafweging meer te maken rond kosten toezicht en het staat ze vrij om willekeurig welke toezichtkosten te maken, zolang de voorafgaande begroting goedgekeurd is. Dat dit handelingsraamwerk weinig bevredigend is en als onbillijk ervaren wordt, blijkt wel uit de talloze zaken rond kosten toezicht. Vrijwel zonder uitzondering worden die echter door sectoren verloren.
8. Herijking van de rechtsspraak: niet het konijn, maar de andere hand van de goochelaar
Toch zijn bij die ontstane rechts-situatie wel stevige kanttekeningen te plaatsen vanuit grondrechtelijk perspectief. We zagen al dat bij de crypto-bedrijven dat een advies van de Raad van State mede aanleiding was om door te gaan op het vraagstuk van onrechtmatigheid van activiteiten en daarmee gepaard gaande heffingen. Datzelfde kan ook gebeuren rond de generieke toezichtkosten en vooral de juridisch-inhoudelijk ongemotiveerde afschaffing van de overheidsbijdrage.
Het was namelijk de Raad van State die in 2014 nadrukkelijk aangaf dat een afspraak in het regeerakkoord of een beroep op het groepsprofijtbeginsel nog geen legitieme grond geeft om alle toezichtkosten aan private bedrijven toe te rekenen. Eigenlijk stelt dus de Raad van State dat de wetgeving ongemotiveerd inbreuk maakt op het grondrecht op privaat eigendom. En dat deel van de rechtsgeschiedenis blijft in onze ogen teveel onderbelicht bij de rechtbank.

Bij grondrechten is te doen gebruikelijk dat bij een inbreuk een gedegen afweging en balancering plaatsvindt. Afwezigheid van motivering, zoals hier het geval is geweest, leidt er in onze ogen toe dat niet de formele lagere regelgeving dient te prevaleren, maar het grondrecht op eigendom. Bij de formulering van een toezicht primair op publieke gronden past daarom een overheidsbijdrage van tenminste 50% en een private bijdrage van maximaal 50%. Het citaat en de visie van Raad van State, in combinatie met de gebruikelijke grondrecht-afweging bij regelgeving zou dus een prima springplank voor rechters kunnen zijn om een deel van de heffing te doen intrekken.
Te hopen is dat ook de regelgever op dit inbreukpunt zelf wil terugkomen met een 50-50 verdeling. En flauwe klassieke rekenkunstjes moeten daarbij achterwege blijven. Te denken is dan aan de klassieker van het toch stiekem verstoppen/meerekenen van juridische en handhavingskosten toezicht in de overheidsbijdrage, zodat de overheidsbijdrage feitelijk toch onder de 50% valt. Alle juridische en generieke advies/toezicht- en handhavingskosten van toezichthouders vallen op rekening van de Staat. De rest van de kosten kan verdeeld tussen staat en marktpartij met een maximum grens voor marktpartijen van 50%.
9. Hoe nu verder dan: terug naar 50/50 en aandacht voor kostenposten in/buiten de begroting
Lang geleden, toen de overheidsbijdrage werd afgeschaft, geschiedde dat zonder nadere motivering door de wetgever. Voor iedere politicus was de wraakgedachte helder: we pakken de banken terug voor hun falen in de crisis. Enige nuance en diepgang deed er niet toe.
Het is echter duidelijk, gezien de adviezen van de Raad van State uit 2014 dat er geen andere dan formele wetsgrond of politieke afspraak is om op het eigendomsrecht in te breken, maar dat maakt die inbreuk niet in zichzelf gegrond en rechtvaardig nu het financieel toezicht, blijkens de Raad, primair uit het algemeen belang wordt uitgeoefend:
De Afdeling concludeert dat een motivering voor het schrappen van de overheidsbijdrage ontbreekt. Groepsprofijt kan geen rechtvaardiging vormen voor het volledig afschaffen van de overheidsbijdrage aan het toezicht. Het uitgangspunt dat het toezicht primair wordt uitgeoefend in het algemeen belang brengt met zich dat het toezicht ook, ten minste ten dele, uit de algemene middelen moet worden gefinancierd.
Cruciaal lijkt ons in elk geval dat
1- hoe dan ook alle kosten van handhaving, rechtszaken en advisering/beleidsvorming door toezichthouders ten behoeve van Ministerie van Financiën buiten de toezichtbegroting vallen en direct door de staat of DNB zelf worden gedragen. Zo wordt het recht op een eerlijk proces geen geweld aangedaan.
2- er zo snel mogelijk teruggekeerd te worden naar een kostenverdeling tussen overheid/markt wat betreft toezichtkosten, met als norm: tenminste 50% voor de overheid en maximaal 50% voor de bedrijven onder toezicht.
3- een categoraal verbod wordt ingesteld op het in de markt verhalen van ongedekte kosten uit eenmalige toezichtactiviteiten; het is aan overheid om die kostendekkend vast te stellen c.q. expliciet te besluiten tot staatssteun of sponsoring van nieuwe toetreders (onder relevante EU-regels).
Excerpts adviezen Raad van State met strekking: afschaffen van de overheidsbijdrage voor financieel toezicht is een slecht idee en in strijd met het gegeven dat toezicht primair een publieke taak dient.
- De Afdeling concludeert dat een motivering voor het schrappen van de overheidsbijdrage ontbreekt. Groepsprofijt kan geen rechtvaardiging vormen voor het volledig afschaffen van de overheidsbijdrage aan het toezicht. Het uitgangspunt dat het toezicht primair wordt uitgeoefend in het algemeen belang brengt met zich dat het toezicht ook, ten minste ten dele, uit de algemene middelen moet worden gefinancierd. Zij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen. …..
- Ter motivering van het laten vervallen van de overheidsbijdrage wordt primair verwezen naar het voornemen uit het regeerakkoord om de overheidsbijdrage aan de toezichthouders AFM en DNB af te schaffen. De Afdeling heeft reeds eerder opgemerkt dat een verwijzing naar het regeerakkoord geen steekhoudende motivering voor een wetsvoorstel biedt. Het geeft hooguit de aanleiding daarvoor aan. (zie noot 7) Een motivering voor het laten vervallen van de overheidsbijdrage ontbreekt derhalve vooralsnog.
- De door de overheid verrichte activiteiten in het kader van preventieve en repressieve handhaving zijn echter in beginsel niet individueel toerekenbaar. Bovendien geldt voor preventieve (toezicht) en repressieve handhavingsactiviteiten dat deze gelijkelijk ten aanzien van een ieder moeten kunnen worden uitgeoefend en dat dit niet afhankelijk mag zijn van particuliere bijdragen in de kosten. De kosten van preventieve en repressieve handhaving moeten aldus, ten minste voor een deel, gefinancierd worden uit algemene middelen.
- Het uitgangspunt dat het toezicht in de eerste plaats wordt uitgeoefend in het algemeen belang, brengt naar het oordeel van de Afdeling met zich dat het toezicht ook, ten minste ten dele, uit de algemene middelen moet worden gefinancierd. Hiermee wordt tevens uitdrukking gegeven aan het feit dat niet enkel de groep ondernemingen profijt heeft van het toezicht maar de maatschappij als geheel. Het ‘groepsprofijt’ kan derhalve geen rechtvaardiging vormen voor het volledig afschaffen van de overheidsbijdrage.
- De Afdeling vraagt in dit verband aandacht voor het belang van goede wetgeving, hetgeen onder meer inhoudt dat deze bestendig en consistent is. Dat is zowel in het belang van hen voor wie de wet rechten en plichten bevat als van de instanties die met de uitvoering zijn belast. Een zo snelle en beperkt gemotiveerde koersverandering als die van het wetsvoorstel doet geen recht aan dit uitgangspunt. Daar komt bij dat de Minister van Financiën bij de behandeling van het voorstel van de Wbft in de Eerste Kamer uitdrukkelijk heeft opgemerkt dat de stijging in de toezichtlasten zonder een overheidsbijdrage met name voor kleine instellingen buitenproportioneel zou zijn. (zie noot 14) Dit roept de vraag op waarom van een dergelijk gevolg thans geen sprake meer zou zijn.